Weetjes

Hoe komt het, dat wanneer er meerdere panfluiten samenspelen, je een storende zoem of trilling hoort waardoor de muziek vals gaat klinken? Is dat typisch iets voor panfluit, of heb je dat ook bij andere instrumenten?

De eerste vraag is niet kort uit te leggen – we zullen het eerst over een paar basisprincipes moeten hebben, die misschien wat weg hebben van natuurkunde.

Geluid kunnen we horen door trillende lucht. Ieder geluid heeft een bepaalde trilling; een eigen snelheid en ook een eigen vorm van trillen. Tonen op een muziekinstrument hebben een stabiele golf-vorm. Die golven kunnen heel snel achter elkaar komen, of er kan meer ruimte tussen zitten. Hoe hoger de toon, hoe meer golfjes er zijn. Hoe lager de toon, hoe minder. Als je het tekent, ziet dat er zo uit:

De snelheid van deze golfbeweging wordt aangegeven met Hertz (Hz), de frequentie. Zo heeft de a van een stemvork 440 golfjes per seconde: 440 Hertz. De a een octaaf hoger is 880 Hertz. Doordat iedere toon een eigen trillingssnelheid heeft, kunnen sommige tonen met elkaar botsen. De golven lopen dan kriskras door elkaar, en dat horen wij als een vervelend extra gezoem of gepiep. Dit kun je goed uitproberen door bijvoorbeeld een fis en een bes samen te spelen. Maar soms passen de golven goed in elkaar, en dan klinkt er een mooie extra toon, waardoor je met z’n tweeën eigenlijk driestemmig klinkt.

De kunst van meerstemmige stukjes (en dus ook van het samenspelen) is om te zorgen dat je het geluid steeds bij elkaar laat passen, zodat de nare extra zoem verandert in een extra toon, of harmonie, die de muziek juist mooier maakt. Een octaaf, bv. a’ – a’’, of kwint, bv. a’ – e’, kun je heel mooi samen laten klinken.

De extra trilling die ontstaat als er meerdere tonen tegelijk klinken, noemen we ook wel een ‘verschiltoon’. Wat je hoort is namelijk het verschil in frequentie tussen de tonen die er gespeeld worden. Bij een octaaf merk je er niet zoveel van, want het verschil tussen de a van de stemvork (440 hertz) en de a een octaaf hoger (880 hertz) is precies 440 hertz – dezelfde a als die van de stemvork! Omdat die al gespeeld wordt, zou je eigenlijk geen extra trilling moeten horen. Hoor je wel iets, dan betekent het dat de twee a’s niet goed op elkaar zijn afgestemd, en zul je dus moeten ‘stemmen’. Bij een octaaf is het altijd zo, dat de hogere toon een dubbele frequentie heeft ten opzichte van de lagere toon. Bij een octaaf zou je dus nooit een verschiltoon moeten horen.

Bij een kwint is dat anders. We nemen weer de frequentie van a’, 440 Hertz. De kwint erboven, een e’, is 660 Hertz. De verschiltoon (660 – 440) is dus 220 Hertz, wat betekent dat je de a hoort, de toon precies een octaaf lager dan de a die je zelf speelt. Dit kan dus heel mooi samen klinken! Maar, als je niet goed stemt, dan klinkt er geen extra a mee, maar iets wat daar net onder of boven ligt, en dat klinkt vals. Daarom is het zo belangrijk om goed naar elkaar te luisteren en goed te stemmen.

Dan komen we nu bij de tweede vraag. Waarom hoor je dit zo vaak als er veel panfluiten samen spelen, maar (bijna) niet bij bijvoorbeeld piano of dwarsfluit? Dat komt door de bouw en de klank van de instrumenten. Bij een piano is de toon maar heel kort, dus heb je sowieso maar weinig tijd om de verschiltoon te horen. Een piano wordt bovendien gestemd door een stemmer, en de pianist hoeft verder niets meer te doen om de tonen zuiver te laten klinken. Na verloop van tijd, door verandering in temperatuur, veel spelen, en vochtigheid van de lucht kan ook een piano weer vals worden, maar het is niet afhankelijk van de speler.

Bij een dwarsfluit heb je één buis voor alle tonen. Als je een goed gebouwde fluit hebt, hoef je daarom maar één toon te stemmen en de rest is meteen ook zuiver. Bij een panfluit heb je allemaal aparte buisjes voor iedere toon. Je moet dus ook ieder buisje apart stemmen, en ieder buisje heeft een eigen karakter. Je moet je panfluit dus heel goed leren kennen en precies weten waar en hoe je moet blazen om de toon goed te laten klinken.

Bij zowel een panfluit als een dwarsfluit kan de toon ook heel lang klinken; zo lang als je lucht hebt, eigenlijk. Er is dus ook heel veel tijd om de verschiltonen te horen. Als die dan niet goed zijn, is er ook heel veel tijd om er last van te hebben.

Het betekent wel dat je altijd op je oren kan vertrouwen om heel mooi zuiver te spelen en je niet afhankelijk bent van iemand anders zoals een stemmer. Probeer te wennen aan het luisteren naar verschiltonen en probeer ze mooi mee te laten klinken. Je hebt hier altijd minstens twee spelers voor nodig. Speel veel lange tonen: eerst allebei dezelfde om precies dezelfde toon te spelen – dus zonder gezoem of gepiep, dan octaven zonder dat je trillingen hoort, dan kwinten (c – g, d -a, e – b, f – c, etc). Wie verder wil met andere intervallen, kan het beste de docent om hulp vragen, zodat je zeker weet dat je naar de goede ‘extra toon’ luistert. Veel succes!